|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
|
1) | Dewijl wij dan deze beloften hebben,1) geliefden, laat ons onszelven reinigen van alle besmetting des vleses2) en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods.3) |
2) | Geeft ons plaats;4) wij hebben niemand verongelijkt, wij hebben5) niemand verdorven, wij hebben6) bij niemand ons voordeel gezocht.7) |
3) | Ik zeg dit niet tot uw veroordeling; want ik heb te voren gezegd, dat gij in onze harten zijt, om samen te sterven en samen te leven.8)9) |
4) | Ik heb vele vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roems over u; ik ben vervuld met vertroosting; ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking. |
5) | Want ook, als wij in Macedonie gekomen zijn, zo heeft ons vlees geen10) rust gehad; maar wij waren in alles verdrukt; van buiten was strijd, van binnen11) vrees.12) |
6) | Doch God, Die de nederigen vertroost, heeft ons getroost door de komst13) van Titus. |
7) | En niet alleen door zijn komst, maar ook door de vertroosting, met welke hij over u vertroost is geweest, als hij ons verhaalde uw verlangen,14) uw kermen,15) uw ijver voor mij;16) alzo dat ik te meer verblijd ben geweest. |
8) | Want hoewel ik u in den zendbrief bedroefd17) heb, het berouwt mij niet, hoewel het mij berouwd heeft;18) want ik zie, dat dezelve zendbrief, hoewel voor een kleinen tijd, u bedroefd heeft. |
9) | Nu verblijde ik mij, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt geweest tot bekering; want gij zijt bedroefd geweest naar God, zodat gij in geen19) ding schade van ons geleden hebt. |
10) | Want de droefheid naar God werkt20) een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der21) wereld werkt den dood. |
11) | Want ziet, ditzelfde dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote naarstigheid heeft het in u22) gewrocht? Ja, verantwoording, ja,23) onlust, ja,24) vrees, ja,25) verlangen, ja,26) ijver, ja,27) wraak; in alles28) hebt gij uzelven bewezen rein te zijn29) in deze zaak.30) |
12) | Hoewel ik dan aan u geschreven heb, dat is niet31) om diens wil, die onrecht gedaan had,32) noch om diens wil, die onrecht gedaan was; maar opdat onze vlijtigheid34) voor u bij u openbaar zou worden, in de tegenwoordigheid Gods.33)35) |
13) | Daarom zijn wij vertroost geworden over uw vertroosting; en zijn nog overvloediger verblijd geworden over de blijdschap van Titus, omdat zijn geest van u allen verkwikt36) is geworden. |
14) | Want indien ik iets bij hem over u geroemd heb, zo ben ik niet beschaamd geworden; maar gelijk wij alles met waarheid tot u gesproken hebben, alzo is ook onze roem, dien ik bij Titus geroemd heb, waarheid geworden.37) |
15) | En zijn innerlijke bewegingen38) zijn te overvloediger jegens u, als hij uw aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen. |
16) | Ik verblijde mij dan, dat ik in alles van u vertrouwen39) mag hebben. |